Канал: Nederlands Is Fun

Die, dit, dat, deze: aanwijzende voornaamwoorden. NT2

Die, dit, dat, deze: aanwijzende voornaamwoorden. NT2

QUIZ: uitspraak oe of ou? NT2

QUIZ: uitspraak oe of ou? NT2

Ik zoek een vakman ! Richtgraad 2 Threshold 2, mondeling

Ik zoek een vakman ! Richtgraad 2 Threshold 2, mondeling

Dialoog: Mijn zoon is ziek. NT2

Dialoog: Mijn zoon is ziek. NT2

QUIZ: Het lichaam. NT2 Breakthrough 1.1.

QUIZ: Het lichaam. NT2 Breakthrough 1.1.

Het lichaam. NT2 Breakthrough 1.1.

Het lichaam. NT2 Breakthrough 1.1.

Quiz ! Welke kleur heeft de vlag. NT2 Breakthrough 1.1.

Quiz ! Welke kleur heeft de vlag. NT2 Breakthrough 1.1.

Dictee 2 het alfabet: schrijf de familienamen. NT2 Breakthrough 1.1.

Dictee 2 het alfabet: schrijf de familienamen. NT2 Breakthrough 1.1.

Dictee 1 het alfabet: schrijf de familienamen. 1. NT2 Breakthrough 1.1.

Dictee 1 het alfabet: schrijf de familienamen. 1. NT2 Breakthrough 1.1.

Ik kan niet naar de les komen NT2 Breakthrough 1.1.

Ik kan niet naar de les komen NT2 Breakthrough 1.1.

Ik voel me niet goed. Ik ben ziek. NT2 Breakthrough 1.1.

Ik voel me niet goed. Ik ben ziek. NT2 Breakthrough 1.1.

Emoties. Hoe voel jij jou? NT2 Breakthrough 1.1.

Emoties. Hoe voel jij jou? NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak: De g. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak: De g. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak: De j. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak: De j. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak: De ch. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak: De ch. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak: De ou. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak: De ou. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak: De eu. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak: De eu. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak: De v. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak: De v. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak: De w. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak: De w. NT2 Breakthrough 1.1.

Het futurum met zullen. + oefeningen. NT2 Breakthrough 1.1.

Het futurum met zullen. + oefeningen. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak: De oe. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak: De oe. NT2 Breakthrough 1.1.

De tijd. NT2 Breakthrough 1.1.

De tijd. NT2 Breakthrough 1.1.

Het futurum met gaan. + oefening. presens. NT2 Breakthrough 1.1.

Het futurum met gaan. + oefening. presens. NT2 Breakthrough 1.1.

Activiteiten Sport. NT2 Breakthrough 1.1.

Activiteiten Sport. NT2 Breakthrough 1.1.

de rangtelwoorden. presens. NT2 Breakthrough 1.1.

de rangtelwoorden. presens. NT2 Breakthrough 1.1.

Met wie wil jij Nederlands spreken? Dialogen. NT2 Breakthrough 1.1.

Met wie wil jij Nederlands spreken? Dialogen. NT2 Breakthrough 1.1.

Waarom leer je Nederlands? Dialogen. NT2 Breakthrough 1.1.

Waarom leer je Nederlands? Dialogen. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak De ui. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak De ui. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak De ie. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak De ie. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak: De i. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak: De i. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak De uu. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak De uu. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak De u. NT2 Breakthrough 1.1.

Uitspraak De u. NT2 Breakthrough 1.1.

Verbum: hebben en zijn. presens. NT2 Breakthrough 1.1.

Verbum: hebben en zijn. presens. NT2 Breakthrough 1.1.

Activiteiten: Wat doe jij graag? NT2 Breakthrough 1.1.

Activiteiten: Wat doe jij graag? NT2 Breakthrough 1.1.

De vraagwoorden. NT2 Breakthrough 1.1.

De vraagwoorden. NT2 Breakthrough 1.1.

Persoonlijke voornaamwoorden. NT2, 1.1 Breakthrough

Persoonlijke voornaamwoorden. NT2, 1.1 Breakthrough

Want, omdat. NT2, 1.1 Breakthrough

Want, omdat. NT2, 1.1 Breakthrough

Wie ben ik? Dialogen. NT2 Breakthrough 1.1.

Wie ben ik? Dialogen. NT2 Breakthrough 1.1.

Possessief pronomen singularis. NT2 Breakthrough 1.1.

Possessief pronomen singularis. NT2 Breakthrough 1.1.

Basisvragen. NT2 Breakthrough 1.1.

Basisvragen. NT2 Breakthrough 1.1.

De vocalen: De ee. NT2 Breakthrough 1.1.

De vocalen: De ee. NT2 Breakthrough 1.1.

De vocalen: De e. NT2 Breakthrough 1.1.

De vocalen: De e. NT2 Breakthrough 1.1.

Hoe oud ben jij? Wanneer verjaar jij? NT2 Breakthrough 1.1.

Hoe oud ben jij? Wanneer verjaar jij? NT2 Breakthrough 1.1.

Groeten in het Nederlands. NT2 Breakthrough 1.1.

Groeten in het Nederlands. NT2 Breakthrough 1.1.

De vocalen: De aa. NT2 Breakthrough 1.1.

De vocalen: De aa. NT2 Breakthrough 1.1.

Dialoog 'Hallo'. NT2 Breakthrough 1.1.

Dialoog 'Hallo'. NT2 Breakthrough 1.1.

De vocalen: De a. NT2 Breakthrough 1.1.

De vocalen: De a. NT2 Breakthrough 1.1.

Hoe voel jij jou? NT2, Breakthrough 1.1

Hoe voel jij jou? NT2, Breakthrough 1.1

Instructies in de klas. NT2, Breakthrough 1.1

Instructies in de klas. NT2, Breakthrough 1.1

Hoe gaat het? NT2, Breakthrough 1.1

Hoe gaat het? NT2, Breakthrough 1.1

Wat is jouw voornaam? NT2, Breakthrough 1.1

Wat is jouw voornaam? NT2, Breakthrough 1.1

Hoe heet jij? NT2, Breakthrough 1.1

Hoe heet jij? NT2, Breakthrough 1.1

Kan je dat spellen? NT2, Breakthrough 1.1

Kan je dat spellen? NT2, Breakthrough 1.1

Hallo ! Hoe heet jij? NT2, Breakthrough 1.1

Hallo ! Hoe heet jij? NT2, Breakthrough 1.1

De winter. Activiteiten in de winter. NT2, 1.1.

De winter. Activiteiten in de winter. NT2, 1.1.

De kleuren. NT2, 1.1.

De kleuren. NT2, 1.1.

Wat is jouw telefoonnummer? NT2, 1.1.

Wat is jouw telefoonnummer? NT2, 1.1.

Heb jij kinderen? NT2, 1.1.

Heb jij kinderen? NT2, 1.1.

Gisteren, vandaag en morgen. NT2, 1.1.

Gisteren, vandaag en morgen. NT2, 1.1.

De kledij, de kleren. NT2, 1.1.

De kledij, de kleren. NT2, 1.1.

Ben jij getrouwd? Wat is jouw burgerlijke staat? NT2, 1.1.

Ben jij getrouwd? Wat is jouw burgerlijke staat? NT2, 1.1.

De maanden van het jaar. NT2, 1.1.

De maanden van het jaar. NT2, 1.1.

De dagen van de week. NT2, 1.1.

De dagen van de week. NT2, 1.1.

De vocalen. Lange en korte klanken, een introductie. NT2, 1.1.

De vocalen. Lange en korte klanken, een introductie. NT2, 1.1.

De seizoenen, NT2, 1.1.

De seizoenen, NT2, 1.1.

De uitspraak in het Nederlands. Een korte introductie. NT2, 1.1.

De uitspraak in het Nederlands. Een korte introductie. NT2, 1.1.

De beroepen. NT2, 1.1.

De beroepen. NT2, 1.1.

Tellen tot 20 (twintig). NT2, 1.1.

Tellen tot 20 (twintig). NT2, 1.1.

Tellen tot 50 (vijftig). NT2, 1.1.

Tellen tot 50 (vijftig). NT2, 1.1.

Uit welk land kom jij? NT2, 1.1.

Uit welk land kom jij? NT2, 1.1.

Help ! Ik heb een vraag. NT2, 1.1.

Help ! Ik heb een vraag. NT2, 1.1.

De winkels. NT2, 1.1.

De winkels. NT2, 1.1.

Wat is jouw beroep? NT2, 1.1.

Wat is jouw beroep? NT2, 1.1.

Welke talen spreek jij? NT2, 1.1.

Welke talen spreek jij? NT2, 1.1.

Waar woon jij? NT2, 1.1.

Waar woon jij? NT2, 1.1.

De Talen. NT2, 1.1.

De Talen. NT2, 1.1.

Uit welk land kom jij? NT2, 1.1.

Uit welk land kom jij? NT2, 1.1.

Het alfabet in het Nederlands. NT2, 1.1.

Het alfabet in het Nederlands. NT2, 1.1.